Pagina
delen
Gemeenten: vergeet geen overgangsbepaling op te nemen in de Verordening afvalstoffenheffing
23 maart 2017
Eind februari wees de Hoge Raad, de hoogste rechter in Nederland, een interessant arrest over de afvalstoffenheffing. De Hoge Raad concludeerde dat een burger geen afvalstoffenheffing over het jaar 2013 hoefde betalen. Dit omdat de Verordening afvalstoffenheffing 2013 al was ingetrokken toen de aanslag aan de burger werd opgelegd, zonder dat een overgangsbepaling was opgenomen. Een belangrijke les voor gemeenten: vergeet geen overgangsbepaling op te nemen in de Verordening afvalstoffenheffing.
Pagina
delen
Daarbij kan de standaardbepaling uit de modelverordening Afvalstoffenheffing van de VNG als voorbeeld dienen: ‘De ‘Verordening [citeertitel oude verordening]’ van [datum], laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van [datum], wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 11, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.’
Toelichting Een burger kreeg begin 2014 van de gemeente Rijnwaarden een aanslag in de afvalstoffenheffing over het jaar 2013 opgelegd. De Verordening afvalstoffenheffing 2013 was echter ingetrokken per 1 januari 2014 en vervangen door de Verordening afvalstoffenheffing 2014. Dat gebeurde op basis van artikel 11 van de Verordening afvalstoffenheffing 2014 (“Inwerkingtreding en citeertitel”). Dat artikel bepaalde het volgende: De ‘Verordening afvalstoffenheffing 2013’ van 18 december 2012, gewijzigd op 19 februari 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening afvalstoffenheffing 2014’. De burger maakte bezwaar tegen de door de gemeente opgelegde aanslag, want de verordening op basis waarvan de aanslag werd opgelegd, was al ingetrokken. Het geschil tussen de burger en de gemeente Rijnwaarden over de opgelegde aanslag belandde via rechtbank en hof uiteindelijk bij de Hoge Raad.
Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad oordeelde dat een aanslag in een gemeentelijke belasting alleen rechtsgeldig kan worden opgelegd wanneer deze berust op een verordening die daarin voorziet en die gelet op het geldende overgangsrecht nog van toepassing is op het tijdstip waarop de aanslag wordt opgelegd. De Verordening afvalstoffenheffing 2013 was op het moment van het opleggen van de aanslag ingetrokken. Daarbij was niet voorzien in een bepaling van overgangsrecht. De verordening was volgens de Hoge Raad op het moment van het opleggen van de aanslag dan ook niet meer van toepassing, zodat op grond daarvan geen aanslag meer kon worden opgelegd.
Algemene wet inzake rijksbelastingen Overigens had de gemeente nog een beroep gedaan op artikel 11 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Dat artikel bepaalt het volgende: “De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt deze termijn met de duur van dit uitstel verlengd.” Volgens de gemeente was de materiële belastingschuld ontstaan in 2013, en mag de aanslag op basis van artikel 11 lid 3 in 2014 nog worden opgelegd. Deze vlieger gaat volgens de Hoge Raad niet op. De bevoegdheid uit artikel 11 lid 3 AWR tot het opleggen van aanslagen kan alleen worden uitgeoefend voor heffingen bij wege van aanslag waarvoor ten tijde van die oplegging een toepasselijke wettelijke grondslag bestond. Die grondslag ontbrak nu juist door intrekking van de Verordening afvalstoffenheffing 2013.